Het Egidius-lied / het Henri-lied
Het Egidius-lied (in het Middelnederlands)
Egidius waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors die doot du liets mi tleven
Dat was gheselscap goet ende fijn
Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Nu bestu in den troon verheven
Claerre dan der zonnen scijn
Alle vruecht es di ghegheven
Egidius waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors d[i]e doot du liets mi tleven
Nu bidt vor mi ic moet noch sneven
Ende in de weerelt liden pijn
Verware mijn stede di beneven
Ic moet noch zinghen een liedekijn
Nochtan moet emmer ghestorven sijn
Egidius, waer bestu [bleven]
Mi lanct na di [gheselle mijn]
Du coors [die doot du liets mi tleven]
Het Henri-lied (in hedendaags Nederlands)
Henri, waarheen ben je?
Ik mis je, mijn broer.
Jij koos voor euthanasie, mij liet je achter in dit aardse tranendal.
De omgang tussen ons was goed en fijn.
Kennelijk moest er een van ons sterven.
Nu ben je in de hemel opgenomen,
Stralender dan de zon.
Daar geniet je de eeuwige zaligheid.
Henri, waarheen ben je?
Ik mis je, mijn broer.
Jij koos voor euthanasie, mij liet je achter in dit aardse tranendal.
Bid nu voor mij, voortaan moet ik mijn leven voortslepen
En lijden in deze wereld.
Bewaar een plaats voor mij naast jou.
Ik moet nog een liedje zingen.
Maar iedereen moet ooit sterven.
Henri, waarheen ben je?
Ik mis je, mijn broer.
Jij koos voor euthanasie, mij liet je achter in dit aardse tranendal.
Toelichting
In mijn hertaling noem ik het Egidius-lied het Henri-lied, omdat ik er het overlijden van mijn oudste broer Henri in heb verwerkt:
• ‘Egidius waer bestu bleven’ heb ik hertaald met: ‘Henri, waarheen ben je?’, vanwege het lied Waarheen, waarvoor uit 1971 van Mieke Telkamp (1934-2016). Dit lied is een klassieker geworden tijdens begrafenissen en crematies. De tekst hiervan is geschreven door Karel Hille (1945-2022).
• ‘Mi lanct na di gheselle mijn’ (Ik verlang naar je, mijn vriend), iets vrijer hertaald: Ik mis je, mijn vriend. Van ‘vriend’ heb ik ‘broer’ gemaakt.
• ‘Du coors die doot’ (Jij overleed) heb ik hertaald met: ‘Jij koos voor euthanasie.’ Mijn broer Henri had kanker en kon de pijn van de metastasen (uitzaaiingen) niet meer verdragen en heeft zich daarom laten euthanaseren. Het Griekse woord euthanasia betekent ‘goede, zachte dood’.
Het Egidius-lied is een rondeel van 19 versregels met een 3-regelig refrein en met het perfect symmetrische rijmschema ABA/bbaba/ABA/ababb/ABA. Dit zou erop kunnen wijzen dat de belangrijkste versregel de B-versregel in het midden is: ‘Mi lanct na di gheselle mijn’. De hoofdletters duiden het refrein aan. Er komen slechts 2 eindrijmklanken in voor: -even en -ijn.
Waarschijnlijk is het Egidius-lied het bekendste middeleeuwse lied uit de Nederlandse literatuur. Het is een elegie, klaagzang of treurdicht over een overleden vriend. De auteur is onbekend, maar mogelijk is het geschreven door Jan van Hulst (Willaert 2021, p. 440-441).
In dit ontroerende lied gaat het om de tegenstelling tussen Egidius en de ik-figuur, tussen dood en leven, tussen de vreugde in de hemel en de pijn op aarde, om verlangen en om troost. De overleden vriend is onder de gelukkigen, namelijk de zielen in de hemel. Daar geniet hij de eeuwige zaligheid (‘alle vruecht’). De ik-figuur moet voortaan zijn leven voortslepen en lijden in het aardse tranendal. Door de dood zijn Egidius en de ik-figuur van elkaar gescheiden, terwijl ze zo’n goede en fijne vriendschap hadden. Maar kennelijk moest er een van hen sterven (‘Het sceen teen moeste ghestorven sijn’). Anderen interpreteren deze versregel als: ‘Het leek alsof er nooit gestorven zou worden’, dus het leek alsof de dood niet bestond, of als: ‘Het leek alsof wij tegelijk zouden sterven’. Ton Duinhoven (2001, p. 14) komt als conjectuur (gissing) tot de volgende klagende uitroep: ‘Dat er nu een van ons moest sterven!’
‘Egidius waer bestu bleven’ (Egidius, waar ben je gebleven? Of: Egidius, waar ben je nu?) is een retorische vraag als apostrofe tot Egidius. De ik-figuur weet immers waar zijn vriend is, namelijk in de hemel. De retorische vraag drukt het hartverscheurende gemis uit.
‘Du coors die doot’. Velen hertalen dit met: ‘Jij koos de dood’, maar het gaat niet om zelfmoord. Egidius is nu in de hemel en wie zelfmoord pleegde in de middeleeuwen, kwam niet in de hemel. Het woord kiesen betekent hier ‘proeven’, ‘smaken’, dus ‘Jij smaakte de dood’, oftewel ‘Jij stierf’, ‘Jij overleed’.
‘Du liets mi tleven’ (mij liet je ’t leven). Het woord leven wordt hier pregnant gebruikt en betekent ‘dit aardse tranendal’.
‘Claerre dan der zonnen scijn’ (Stralender dan de zon) verwijst volgens velen naar de ‘troon’ (= hemel). De hemel is nog stralender dan de zon, want dat is de plaats van de eeuwige zaligheid. Vgl. Paul Claes (2014, p. 19): ‘Claerre dan der zonnen scijn (stralender dan de zon) combineert twee andere Bijbelplaatsen: “zijn troon zal voor mij staan als de zon” (Psalm 89:37) en “wat is stralender dan de zon?” (Jezus Sirach 17:31).’ Psalm 89:37 luidt: ‘Zijn dynastie zal altijd voortleven, zijn troon voor Mij staan als de zon’ (De Bijbel, p. 940) en Wijsheid van Jezus Sirach 17:31 luidt: ‘Wat geeft meer licht dan de zon?’ (ibidem, p. 1748). ‘Claerre dan der zonnen scijn’ kan mijns inziens ook verwijzen naar ‘[d]u’ (= Egidius). Die is stralender dan de zon, want hij geniet nu de eeuwige zaligheid (alle vreugde, de hoogste vreugde). Naar middeleeuwse voorstelling zou het lichaam na opneming in de hemel stralen. De Vlaamse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381) schrijft in het catechetische basisboekje Vanden kerstenen ghelove (Over het christelijk geloof) uit circa 1340: ‘Ende onse lichamen selen sijn sevenvout claerre dan die zonne’ (En onze lichamen zullen zeven keer stralender zijn dan de zon).
De ik-figuur moet nog een liedje zingen. Dit slaat op het liedje dat hij op dit moment zingt, het Egidius-lied. Dat is ook een liedje over het dichterschap. Een gedicht schrijven is een goede bezigheid om het gemis van een dierbare te verwerken. Daarnaast heeft het betrekking op alles wat hij nog op aarde moet doen voordat hij sterft, namelijk een pijnlijk en verdrietig leven lijden en veel denken aan zijn vriend.
‘Nochtan moet emmer ghestorven sijn’ (Maar iedereen moet ooit sterven). De troost van de ik-figuur is dat hij ooit zal sterven en als Egidius dan in de hemel een plaats naast hem heeft vrijgehouden, is hij weer samen met zijn vriend.
Wie is eigenlijk die Egidius? De Brugse stadsarchivaris Noël Geirnaert (2013, p. 88) heeft hem geïdentificeerd als Gillis Honin senior (Egidius is het Latijnse equivalent van Gillis): ‘De “Egidius” van het Gruuthusehandschrift past naadloos in de biografie van de Brugse hostelier, politicus, kerkmeester, waarschijnlijk muziekliefhebber en ook dichter Gillis Honin. Zijn plotse overlijden, aan het begin van zijn politieke carrière, met achterlating van een berg schulden, vormde in 1385 en nog lang daarna zeer zeker een belangrijk gespreksonderwerp voor de Brugse elite. Dat zijn vrienden hem zullen hebben herdacht, onder meer in een gedichtencyclus, ligt voor de hand.’ Frank Willaert (2021, p. 446) vindt de argumentatie van Noël Geirnaert wankel.
Het lied over Egidius staat in het Gruuthuse-handschrift en is er lied 98. Dit handschrift is geschreven rond 1400 in de Vlaamse stad Brugge en bevat in totaal 147 liedteksten (de meeste met muzieknotatie), 7 gebeden en 16 gedichten. De liederen zijn erg divers, maar liefde en seksualiteit zijn belangrijke thema’s. Sommige liederen zijn ronduit pikant. Lied 27 gaat over een vrouw die op zoek is naar een passende naald (lees: penis) voor haar kokertje (lees: vagina). De naald van een geile marskramer blijkt prima te passen en daar wil ze dan ook vaker gebruik van maken. In lied 86 ligt zuster Lute (een begijn) in een schuur op haar rug met haar witte benen devoot naar God verheven en broeder Lollaert (een bedelmonnik) gaat op haar tekeer als een dravend paard. Een priester heeft geslachtsverkeer met een gehuwde vrouw in lied 17. Hij wordt betrapt door haar echtgenoot en die geeft hem een aframmeling met een stok. De al wat oudere Wouter wil in lied 71 met de jongere Lijskin ‘dat zotte dinc’ (= de coïtus), maar zij bespot hem om zijn geringe potentie: hij moet niet zo opscheppen over zijn ‘bout’ (= penis). Lied 121 verhaalt over een oude man die klaagt dat hij in zijn jonge jaren zijn ‘ghestel’ (= seksueel instrument) te veel gebruikt heeft, waardoor het nu versleten is en hij niet meer kan copuleren. Hij troost zich maar met drank. In lied 16 ontmoeten we een man die luid en met trots zingt over de sterkte en duur van zijn erecties. Hij en zijn liefje bedrijven zozeer de liefde dat ze allebei boe noch ba kunnen zeggen.
Het Gruuthuse-handschrift is genoemd naar de eerst bekende eigenaar, Lodewijk van Gruuthuse (1422-1492), in wiens bezit het vermoedelijk in of na 1474, of zelfs pas in of na 1486 is gekomen. Hij heette Van Gruuthuse, omdat hij houder was van het monopolie op gruut, grof gemalen koren dat diende als grondstof voor bier. Het Gruuthuse-handschrift bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek (KB) in Den Haag onder signatuur KW 79 K 10.
Bibliografie
De Bijbel. Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Amsterdam [enz.]: Querido Facto. 2021. (NBV21 [= de nieuwe Bijbel voor de 21e eeuw]). ISBN 978 90 214 2875 8
Paul Claes: ‘Egidiuslied’. In: Paul Claes: De sleutel, Vijfentwintig gedichten van Noord en Zuid ontsloten. Nijmegen: Vantilt. 2014, p. 16-20 en 159.
A.M. Duinhoven: ‘Dat teen scoon moeste ghestorven sijn! Het vijfde vers van het Egidiuslied’. neerlandistiek.nl, publicatiedatum 14 juni 2001. Dit artikel is te downloaden via: https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/28502
Noël Geirnaert: ‘Van (informeel?) gezelschap naar rederijkersgilde, De continuïteit tussen de dichters van het Gruuthusehandschrift en de rederijkers van de Heilige Geest’. In: Het Gruuthusehandschrift, Literatuur, muziek, devotie rond 1400. Internationaal congres Brugge 25-27 april 2013. Onder redactie van Frank Willaert, Jos Koldeweij en Johan Oosterman (with summaries in English). Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 2015. (Studies op het gebied van de oudere Nederlandse letterkunde, [dl.] 6), p. 273-277.
Noël Geirnaert: ‘Het Gruuthusehandschrift in de cultureel-maatschappelijke context van Brugge rond 1400’. In: Liefde en devotie, Het Gruuthusehandschrift: kunst en cultuur omstreeks 1400. Redactie: Jos Koldeweij, Inge Geysen, Eva Tahon. [z.pl.]: Ludion. 2013, p. 81-88.
Noël Geirnaert: ‘Op zoek naar Egidius, Het laatmiddeleeuwse Brugge in het Gruuthuse-handschrift’. In: Het Gruuthuse-handschrift in woord en klank, Nieuwe inzichten, nieuwe vragen. KANTL-colloquium 30 november 2007. Onder redactie van Frank Willaert. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 2010. (Studies op het gebied van de oudere Nederlandse letterkunde, [dl.] 4), p. 169-179 en 183.
Het Gruuthuse-handschrift, Hs. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 K 10. Band 1. Ingeleid en kritisch uitgegeven door Herman Brinkman. Met een uitgave van de melodieën door Ike de Loos. Hilversum: Verloren. 2015. (Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden, deel 13, band 1), p. 470-471.
Het Gruuthuse-handschrift, Hs. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 K 10. Band 2. Ingeleid en kritisch uitgegeven door Herman Brinkman. Met een uitgave van de melodieën door Ike de Loos. Hilversum: Verloren. 2015. (Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden, deel 13, band 2), p. 112-113.
K. Heeroma: ‘Het lied tot Egidius’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 89 (1973), p. 45-51.
Karl Kügle: ‘ “Ic hadde een lief vercoren …”, Muzikale erotiek in de Gruuthuseliederen’. In: Het Gruuthusehandschrift, Literatuur, muziek, devotie rond 1400. Internationaal congres Brugge 25-27 april 2013. Onder redactie van Frank Willaert, Jos Koldeweij en Johan Oosterman (with summaries in English). Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 2015. (Studies op het gebied van de oudere Nederlandse letterkunde, [dl.] 6), p. 111-126.
Liefde, leven en devotie, Poëzie uit het Gruuthusehandschrift. Samenstelling Herman Brinkman. Vertaling Maria van Daalen. Amersfoort [enz.]: Bekking & Blitz. 2013. (Cahierreeks, dl. 8).
https://www.literatuurgeschiedenis.org/teksten/egidiuslied
Frits van Oostrom: ‘Goudmijn “Gruuthuse” ’. In: Frits van Oostrom: Wereld in woorden, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. 4de dr. Amsterdam: Bert Bakker. 2013. (Geschiedenis van de Nederlandse literatuur), p. 534-547 en 580.
Joris Reynaert: ‘ “Het sceen teen moeste ghestorven sijn” (Klaaglied om Egidius, v. 5)’. In: Joris Reynaert: Laet ons voort vroylijc maken zanc, Opstellen over de lyriek in het Gruuthuse-handschrift. Redactie: J. Buysschaert, L. De Grauwe, M. Demoor [e.a.]. Gent, 1999. (Studia Germanica Gandensia, nr. 46), p. 127-131.
Jan Stroop: ‘Het sceen teen moeste ghestorven sijn, tenslotte?’ In: Samengevoegde woorden, Voor Wim Klooster bij zijn afscheid als hoogleraar. Onder redactie van Hans den Besten, Els Elffers, Jan Luif. Amsterdam: Leerstoelgroep Nederlandse taalkunde UvA. 2000, p. 239-243.
Frank Willaert: Het Nederlandse liefdeslied in de middeleeuwen. Amsterdam: Prometheus. 2021.
Zie ook: in memoriam Henri Castermans